Het vetzuurbindende eiwit 4 (FABP4) is een eiwit dat wordt uitgescheiden door wit vetweefsel en marcofagen en werkt als een adipokine. Adipokines zijn cytokines (celsignaleringseiwitten) waarvan sommige bijdragen aan een aan overgewicht en obesitas gerelateerde laaggradige ontstekingstoestand of aan de ontwikkeling van het metabool syndroom. De eerste adipokine die werd ontdekt was leptine. Sindsdien zijn er honderden adipokines ontdekt.
Het FABP4-eiwit transporteert vetzuren met een voorkeur voor linolzuur en arachidonzuur (R). Bij overgewicht of indien de linolzuur- en arachidonzuur spiegels te hoog zijn, veroorzaakt het FABP4-eiwit ontstekingen (o.a. chronische en laaggradige ontsteking), insulineresistentie en zorgt het voor een toename van geoxideerde vetzuren. De werking van FABP4 neemt toe onder invloed van insuline, leptine, geoxideerde linolzuurmetabolieten (OXLAM’s) en oxLDL – de geoxideerde slechte cholesterol (R).
Het FABP4-eiwit zorgt voor meer vet en ontstekingen
Het FABP4-eiwit zorgt voor een toegenomen opslag van vetten in witte vetcellen en bevordert de aanmaak van witte vetcellen (R). Het bevordert tevens ontstekingen en oxidatie van vetzuren. Verhoging van circulerende FABP4-niveaus speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van obesitas, insulineresistentie, diabetes mellitus, hypertensie, hartdisfunctie, cardiovasculaire gebeurtenissen en atherosclerose in relatie tot metabolisch aangedreven laaggradige en chronische ontsteking, ook wel ‘metaflammatie’ genoemd (R – R2 – R3 – R4). Uit een 12-jarig prospectief onderzoek blijkt dat de circulerende FAPB4 concentratie een voorspellende factor is voor cardiovasculaire sterfte, vooral bij vrouwen (R).
Hoe ontstaat overgewicht?
Om de FABP4 problematiek beter te begrijpen, is het belangrijk om de dynamiek van overgewicht te schetsen vanuit de epigenetica. Overgewicht en het metabool syndroom ontstaan aan de basis door opstapeling van vetten en ontstekingsreacties. De CB1-receptoren van het endocannabinoïde systeem spelen hierin een cruciale rol. Namelijk door overstimulatie van de CB1-receptoren – voornamelijk door alcohol (R) en een te hoge inname van linolzuur- en arachidonzuur uit voeding (R). De CB1-receptoren zijn geprogrammeerd om energie – in de vorm van vetten – op te slaan in het lichaam. Op zich is daar niets mis mee omdat het lichaam nu eenmaal energiereserves aanlegt. Echter als de CB1-receptoren te veel worden gestimuleerd, slaat dit om naar teveel energiereserves ofwel overgewicht (R). De overactieve CB1-receptoren zorgen er namelijk voor dat het lichaam alsmaar meer witte vetcellen aanmaakt en meer vet opslaat. Tegelijk neemt de werking van het FABP4 eiwit toe (R) en ontstaat er insuline- en leptineresistentie waardoor men constant honger heeft (R). Insuline- en leptineresistentie zijn vanuit deze context een epigenetische aanpassing op een veranderde omgeving (meer linolzuur/arachidonzuur en alcohol = meer CB1-activiteit) zodat het lichaam meer vetten opslaat. Het probleem stelt zich dat de opstapeling van witte vetcellen en toegenomen FABP4-activeiteit allerlei ontstekingsreacties tot gevolg hebben. Dat is op zijn beurt de start van wat men het ‘metabool syndroom‘ noemt.
Waarom kan ik zo moeilijk afvallen?
Overactieve CB1-receptoren zijn vermoedelijk de reden waarom de meeste diëten niet werken op langere termijn. Gewoonweg omdat deze diëten het CB1 probleem in stand houden. Men kan dan al wel snelle koolhydraten verminderen, geen aardappelen, pasta of rijst eten. Het lichaam zal bij een overactieve CB1 elke vorm van koolhydraat willen omzetten in vetten en tegelijk de verbranding van suikers en vetten afremmen. Want dat is nu eenmaal de (epigenetische) programmatie van CB1-overstimualatie. Vooral bij 50-plussers heeft het verminderen van koolhydraten minder effect dan op jongere leeftijd. Bovendien bevatten de vetcellen bij overgewicht meer dan 21% linolzuur. Zodra de vetcellen worden afgebroken komt dat linolzuur in de bloedbaan, waar het een halfwaardetijd heeft van 680 dagen (R). Dat overtollige linolzuur zorgt op zijn beurt voor meer CB1-activiteit. Vervolgens wordt het omgezet in geoxideerde metabolieten van linolzuur – OXLAM’s – die onder meer ontstekingen en leververvetting veroorzaken (R). OXLAM’s zorgen voor een toename van de FABP4-activiteit (R) waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat. Wist je dat 100-jarigen in China weinig geoxideerde metabolieten van linolzuur in hun bloed hebben (R)? En dat de meeste mensen met overgewicht net heel veel van deze toxische metabolieten hebben, inclusief kinderen met overgewich (R)?
Snel of gezond afvallen?
Snel willen afvallen is vanuit de voorgaande context niet zo verstandig, en al zeker niet als men linolzuur blijft aanslepen. Voor elke kg vet die we verliezen, moet het lichaam maar liefst extra 215 gram linolzuur verwerken. Wie dus 3 kg per maand wil afvallen verwerkt op deze manier 21 gram linolzuur per dag, bovenop de 25 gram uit voeding. Bovendien duurt het meer dan 4 jaar eer het vrijgekomen linolzuur volledig is afgebroken in het lichaam (R). Wie na een poos niet meer kan afvallen, botst vermoedelijk op een ‘linolzuurberg’ die het lichaam niet meer kan verwerken. Beter is om geleidelijk af te vallen door stelselmatig de linolzuurspiegel te verminderen. Op deze manier valt men af zonder jojo-effect en kan het lichaam de linolzuurmassa net iets beter verwerken, met minder ontstekingen tot gevolg. Want het gaat niet alleen om afvallen, je wil ook dat het vet op een goede manier wordt verwerkt door het lichaam. Het laatste wat je wil is dat de linolzuurberg gaat oxideren. Want dan kom je op het terrein van het metabool syndroom. Met als gevolg dat de bloedvaten gaan dichtslippen of ontsteken, de bloedsuikerspiegel gekke sprongen maakt en we alsmaar vermoeider worden, om maar een paar kenmerken op te sommen. Die vermoeidheid ontstaat onder meer doordat de linolzuurmetabolieten disfuncties veroorzaken in de mitochondria, de locatie in de cellen waar de energie wordt aangemaakt (R – R2). Eén van die linolzuuroxidaties zijn de linolzuur-oxylipinen, deze worden verder in de begrippenlijst besproken.
Moeders die borstvoeding geven, dienen aandacht te schenken aan wat ze eten. Bij een linolzuurinname van 15% van de dagelijkse calorische inname kan de linolzuurconcentratie in moedermelk stijgen tot 42% (R). Het gevolg is dat de epigenetica van de baby wordt geprogrammeerd om later obesitas te ontwikkelen. Het is dan ook niet te verbazen dat de obesitas-epidemie alsmaar meer kinderen treft.
Waarom hebben we constant trek in voeding?
Een mooi voorbeeld om te begrijpen hoe CB1-overstimulatie is werkt is cannabis. THC – het actieve extract in cannabis – heeft een roesverwekkend effect via het overstimuleren van de CB1-receptoren. Vervolgens ontstaat een ongelooflijke vreetkick na het roken (of eten) van wiet. Deze vreetaanval wordt door insiders ‘munchies’ genoemd. De vreetaanval is het directe gevolg van CB1-overstimulatie. Hetzelfde doet zich ook voor – maar dan in minder extreme mate – als men te veel linolzuur eet. Door de CB1-overstimulatie hebben we dan constant hoger of trek omdat leptine, het hormoon dat ons een verzadigingsgevoel geeft niet meer werkt omdat het resistent is (R). Tegelijk is insuline resistent, waardoor we meer eten in een poging om meer energie aan te maken, wat niet lukt omdat de koolhydraten worden omgezet in vetten… Op de koop toe neemt de suikerbehoefte toe met 130%, een gevolg van overactieve CB1-receptoren (R). Aangezien de CB1-receptoren de ‘verslavingsreceptoren’ zijn die de vrijgave van dopamine activeren (R) is de cirkel rond. De voedingsindustrie heeft er dus alle belang bij dat de consument zoveel mogelijk linolzuur blijft eten. Dat verklaart voor een deel de beïnvloeding van de ‘voedingswetenschap’.
De linolzuurepidemie
De linolzuur consumptie is sinds 1865 gestegen van 1 gram naar nu 25 gram per dag (R). De linolzuurepidemie is begonnen door drie veranderingen in onze voeding die zich min of meer simultaan hebben voorgedaan:
- Toenemend gebruik van plantaardige oliën met een hoog linolzuur gehalte: bv. sojaolie, arachideolie, maïsolie etc.. De aanname dat linolzuur gezond is, is een marketingtruc van de margarine industrie. Vetten met weinig linolzuur zijn olijfolie, kokosolie en avocado-olie.
- Het voederen van gevogelte, vee en kweekvis met linolzuur bevattende granen zoals het spotgoedkope GGO-soja in plaats van grasgevoerd vlees of wilde vis. Tegelijk zijn we meer vlees en kweekzalm gaan eten, waardoor de linolzuurconcentraties drastisch zijn toegenomen.
- Het consumeren van bewerkte (industriële) voeding en later ook fastfood. De meeste bewerkte producten bulken van het linolzuur.
FABP4-remmers
FABP4-remmers hebben de eigenschap om de opslag van vetten en de aanmaak van witte vetcellen te verminderen (R). Ze zijn ontstekingsremmend (R) en verminderen het oxideren van linolzuur en arachidonzuur, de twee meest schadelijke omega-6-vetzuren. FABP4-remmers verminderen de omzetting (oxidatie) van LDL in het schadelijke oxLDL (R), de slechte cholesterol die verantwoordelijk is voor atherosclerose. FABP4-remmers hebben vanuit deze optiek een bredere werking dan statines zonder de nadelen van deze middelen. FABP4-remmers dragen bij tot het omkeren van het metabool syndroom (R). Hierbij dient men tevens de inname van linolzuur en arachidonzuur te verminderen, onder meer omdat de geoxideerde metabolieten van deze vetzuren sterke FAPB4-activators zijn (R).
Farmaceuten hebben de laatste jaren honderden experimentele FABP-4 remmers getest (R). Sommige bedrijven hebben dossiers ingediend om bestaande geneesmiddelen te herontwikkelen (drug repurposing) als FABP-4-remmer (R), zoals het antibioticum Levofloxacine (R). Zoals wel vaker het geval is heeft de natuur zelf oplossingen in de vorm van natuurlijke middelen, met onder meer:
- Een dagelijkse dosering van 4 gram omega-3 (EPA + DHA) bij mensen met overgewicht vermindert FABP4 met 15% (R).
- Uit de database van Herbalog, een hulpmiddel voor doelgerichte identificatie van de werkzaamheid van kruidengeneesmiddelen door middel van moleculaire koppeling, werden 194 planten met meer dan 5000 fytochemicaliën onderzocht. Daaruit bleek dat het Indiase gentiaan extract: ‘ andrographolide’ (Andrographis paniculata) het meest potent was in het remmen van FABP4 (R – R2). FABP4-remmning bevordert tevens het herstelproces van osteoporose (R), artrose aan de knieën (R) en de handen (R). Andrographolide heeft een halfwaardetijd van 6,5 à 10 uur.
- Uit een in vitro uitgevoerd onderzoek bij mensen met een gemiddelde BMI van 26,5 bleek dat vitamine D FABP4 doet afnemen in reageerbuisjes (R).
- Gember extract (Zingiber officinale) heeft bij muizen een FABP-4 verlagende werking (R). Het verhaal dat ’s ochtends een glas water met gember (en citroen) de verbranding stimuleert klopt dus.
- Uit diverse studies blijkt dat quercetine een veelbelovende FABP4-remmer is (R – R2), ook in lage doseringen met een “Human Equivalent Dose” (HED) van 1,66 mg/kg (R) met gewone quercetine, een dosering die men aanzienlijk kan verlagen met liposomale quercetine. Quercetine heeft – zo blijkt uit onderzoek – de sterkste binding met het ‘vetmassa- en obesitas-geassocieerd eiwit’ (FTO) van de onderzochte flavonoïden (R). Mensen met een overactief FTO-gen hebben meer kans op het ontwikkelen van overgewicht (R). Quercetine remt de werking van het FTO-eiwit in sterke mate en draagt op deze manier bij tot het afvallen. Quercetine heeft tevens de eigenschap om de ontgifting van het kankerverwekkende PFOA (Perfluoroctaanzuur) te versnellen (R), het teflonbestanddeel in antikleefpannen.
- Koreaanse rode ginseng (Panax ginseng C.A. Meyer) blijkt bij muizen in een voor mensen “Human Equivalent Dose” (HED) van 8,5 mg/kg het FABP4-eiwit aanzienlijk af te remmen (R).
Begrippenlijst
Vetweefsel is een type bindweefsel dat bestaat uit adipocyten (vetcellen), extracellulaire vloeistof, zenuwen en bloedvaten. Het lichaam kent twee soorten vetweefsel, het bruin vetweefsel dat bestaat uit bruine vetcellen met als functie het voortbrengen van lichaamswarmte door de verbranding van vetzuren en glucose. Het wit vetweefsel bestaat uit witte vetcellen en voornamelijk werkt als opslagruimte voor vetten. Wit vetweefsel kan zich bij overgewicht ophopen in de buik (buikvet) en rond de organen (visceraal vet). Witte vetcellen verbranden in tegenstelling tot bruine vetcellen bijna geen energie omdat ze weinig mitochondria (energiecentrales) hebben. Witte vetcellen hebben een endocriene functie in het produceren van hormonen zoals leptine (verzadigingshormoon) en ontstekingsstoffen zoals TNFα. Ze hebben tevens receptoren voor insuline , geslachtshormonen , noradrenaline en cortisol.
Metaflammatie: onlangs is aangetoond dat metabolisch aangestuurde, laaggradige en chronische ontstekingen worden waargenomen bij verschillende soorten stofwisselingsstoornissen, waaronder obesitas, insulineresistentie, diabetes type 2 en hart- en vaatziekten. De atypische ontsteking die voortkomt uit wit vetweefsel en de lever wordt metaflammatie genoemd. Metaflammatie wordt veroorzaakt door een overschot aan voedingsstoffen zoals linolzuur en arachidonzuur en metabolieten die een groep moleculen aanspreken met signaalroutes die betrokken zijn bij ontstekingen.
Oxylipinen zijn geoxideerde vetzuren afkomstig van poly-onverzadigde vetzuren. Er zijn twee soorten oxylipinen: de van omega-3 afgeleide oxylipinen die niet schadelijk en de van omega-6 afgeleide oxylipinen die wel schadelijk zijn. Ongeveer 90% van de oxylipinen is afkomstig van linolzuur (omega-6). Linolzuur-oxylipinen zijn ontstekingsbevorderend en versnellen het verouderingsproces (R). Honderdjarigen in Noord-Italië hebben verlaagde niveaus van linolzuur-oxylipinen in hun bloedcirculatie laten zien (R). Linolzuur-oxylipinen zijn bijzonder toxisch als ze in grote concentraties voorkomen. Bij de ziekte van Parkinson weerspiegelen oxylipineprofielen het stadium van de ziekte (R). Hiermee moet rekening worden gehouden bij het kiezen van de geschikte medicatie voor de ziekte van Parkinson (R). De linolzuur-oxylipinen spiegel dient als marker bij verschillende aandoeningen zoal borstkanker (R), darmkanker, eierstokkanker, longkanker, prostaatkanker, leverkanker (R), neurodegeneratieve aandoeningen (R), COVID-19 (R), ALS (R) en diabetes type 2 (R) om een paar voorbeelden te noemen.
Boek en opleidingen
Voor wie graag meer wil weten over het endocannabinoïde systeem, kan het boek ‘Het endorfine herstelplan. Integrale epigenetica in de praktijk. Het endocannabinoïde systeem‘ van Lucas Flamend raadplegen. Voor therapeuten wordt deze kennis doorgegeven via de ‘BrainQ Level 1‘ opleiding.
Disclaimer en copyright
Deze informatie is bedoeld als informatiebron en als naslagwerk. Het is met de grootste zorgvuldigheid en naar beste vermogen en inzicht samengesteld. De informatie is bedoeld voor beroepsbeoefenaren zoals artsen, apothekers, herboristen, psychologen en therapeuten, die vanwege hun opleiding en ervaring de inhoud en toepassing kunnen evalueren. De informatie is niet bestemd voor leken of consumenten die zelf een behandeling willen uitstippelen. Het is geenszins bedoeld als vervanging voor het consulteren van een arts of therapeut. Indien u momenteel geneesmiddelen neemt, raadpleeg dan eerst een arts indien u met deze middelen wil stoppen. Stop de inname niet of vervang deze geneesmiddelen niet op basis van informatie of aanbevelingen uit deze website. BrainQ kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die zou voortvloeien uit beslissingen gebaseerd op informatie uit deze website.
De informatie mag niet gekopieerd, gepubliceerd of via een andere vorm doorgegeven worden aan derden zonder de schriftelijke toestemming van BrainQ.